J.S. Mancadan: Italianiserend landschap, paneel 57,5 x 100 cm

De Friese 17e-eeuwse schilder Mancadan komt de laatste decennia steeds meer in de belangstelling te staan. Begin 2001 was in het Fries Museum een tentoonstelling van achttien van zijn schilderijen te zien, een Friese dichter wijdde zelfs zeven gedichten aan hem (1993) en in een in 1996 verschenen friestalig jeugdboek speelt een gestolen schilderij van Mancadan een belangrijke rol. Deze belangstelling wordt mijns inziens niet alleen veroorzaakt door de manier waarop hij zijn landschappen schilderde namelijk met een vlotte toets en warme bruine en gelige tinten, maar ook door het feit dat hij als enige schilder al in de 17e eeuw landschappen heeft gemaakt die zeer vermoedelijk in Friesland zijn te lokaliseren. Omtrent de persoon van Mancadan was niet veel bekend, in de loop van de 20e eeuw kwam af en toe achtergrondmateriaal beschikbaar. Aanleiding tot dit artikel is mijn vrij recente ontdekking van de ouders van Mancadan. Eerst zal ik (Joop Woudstra) de afkomst, omgeving en zakelijke loopbaan van Mancadan trachten te schetsen om vervolgens tegen deze achtergrond zijn artistieke werkzaamheden te projecteren.

Op 14 oktober van het jaar 1680 beweegt zich al hotsend, schommelend en af toe glijdend een wagen voort over de modderige wegen van Oosterwierum naar Leeuwarden. In de wagen bevinden zich, behalve de voerman, Ebeltje Mancadan en haar neef Johannes Mancadan, een zoon van haar broer. Achterin de wagen staat een doodskist, die gelukkig goed is vastgesjord, waarin het gebeente rust van hun moeder respectievelijk grootmoeder Elske Mathijsdr Siderius.
Elske was al in 1669 in Beetsterzwaag ten huize van Ebeltje overleden en toen voorlopig begraven in Beetsterzwaag en later in Oosterwierum, maar nu is haar man Jacobus Mancadan ook overleden en zal zij aan zijn zijde uiteindelijk rusten op het Oldehoofsterkerkhof. De begrafenis zal de volgende dag plaatsvinden en ook het stoffelijk overschot van Mancadan heeft dan al een hele reis afgelegd. Hij is op 4 oktober overleden in Tjerkgaast, waar zijn zoon Sybrandus (de vader van Johannes) predikant is. Ebeltje heeft de laatste twee weken dan ook heel wat afgereisd: op 5 oktober is ze van Beetsterzwaag naar Tjerkgaast gegaan en later weer terug, 8 oktober van Beetsterzwaag naar Leeuwarden (eerst per wagen naar Smalle Ee en vandaar per schip via Wartena), de volgende dag naar Tjerkgaast waar ‘de leed’ (het begrafenismaal) is gehouden en de twaalfde met het lichaam van haar vader weer naar Leeuwarden. Ze zal blij zijn als alles achter de rug is. Alle vermoeienissen hebben haar er echter niet van weerhouden alle gemaakte onkosten tijdens de reizen, van het begrafenismaal en het vervoer van haar vaders boedel, nauwgezet te noteren. Dankzij haar administratie-drift en het feit dat veel bescheiden inzake de nalatenschap van Mancadan in het familiearchief Van Harinxma thoe Slooten bewaard zijn gebleven, is het mogelijk geweest haar reis geheel te reconstrueren. De voormalige directeur van het Fries Museum, dr. C. Boschma, heeft in 1966 in een artikel in het tijdschrift Oud Holland genoemde archivalia uitgebreid besproken.

Handtekening van Mancadan in het resolutieboek van Franeker

Herkomst
Laatstgenoemd artikel was lange tijd het laatste waarbij de tot dan toe schaarse gegevens omtrent Mancadan werden aangevuld. Mancadan die in het tweede en derde kwart van de 17e eeuw werkte, was lange tijd een vergeten schilder. Eerst in 1910 vestigt J.O. Kronig met een artikel in Onze Kunst, weer de aandacht op hem. Omtrent de herkomst van Mancadan bestaat echter dan nog onzekerheid. Hierin komt verandering wanneer men in 1933 op het Oldehoofsterkerkhof de zerk van het echtpaar Mancadan opgraaft. De steen is nu aanwezig in het Fries Museum en is door dr. A.L. Heerma van Voss als volgt beschreven: randschrift: “Anno 1680 den 4de October is in den Heere gerust den eersamen konstrijken Iacobus Mancadan in leven old borgemeester der steede Franequer oudt 78 iaeren en leit alhier begraven”; in geornamenteerd cartouche ovale alliantiewapens, wapen man: anker met door het oog een kronkelende slang vergezeld rechts van een vijfpuntige ster, links van een vijfbladige roos; wapen vrouw: gedeeld, rechts Friese halve adelaar, links doorsneden, boven omziend hert voor boom, beneden man met speer in de rechterhand; daaronder in cursief schrift: “Anno 1669 den Sen Desember sterf d: eerbare en de(ugdrij?)ke Elske Matys Siderius… en echte huysvrouwe van Mons: Iacobus Mancadan out int 60ste iaer en leit hier begraven”.

Naar aanleiding van deze vondst publiceert dr. A. Heppner in 1934 een (Duitstalig) artikel in Oud Holland. Hij is van oordeel dat Mancadan één van de meest interessante van de onlangs herontdekte Nederlandse kunstenaars uit de 17e eeuw is. Toch blijft de vraag bestaan: is Mancadan een Fries? Zijn naam wijst er allesbehalve op, men denkt eerder in de richting van Schotland. In 1954 wordt ook dit raadsel opgelost door het artikel dat K.M. van der Kooi in het Jierboekje van het Genealogysk Wurkforbán publiceert over het “Handschrift Siderius”. Hij geeft hierin een beknopte inhoud van deze familiekroniek, waarmee in 1653 een begin is gemaakt door Meynte Mathijs Iserman, de broer van Mancadans vrouw Elske. Uit deze kroniek blijkt dat Jacobus Mancadan afkomstig is uit Minnertsga. De familie Iserman en ook Elske, gaan zich later Siderius noemen. Ik heb in 2002 een boek over de familie Siderius gepubliceerd, waarin ook de volledige tekst van genoemd handschrift met toelichting is opgenomen. In dat kader trachtte ik destijds nadere gegevens te verzamelen over Mancadan en toen ik in een artikel in het Genealogysk Jierboek 2001 van mr. Hein Walsweer over het Capellevrijleen te Minnertsga een mr. Sybrant Augustinii, notaris, dorpsrechter etc. te Minnertsga tegenkwam, was dat dan ook aanleiding om verder te zoeken in de archieven het het Nedergerecht van Barradeel.

Uit de nalatenschap van Mancadan was nl. al gebleken dat hij erfgenaam was van een neef, die eveneens Sybrandus Augustinii heette. Inderdaad vond ik al gauw in de hypotheekboeken van Barradeel enige schuldbekentenissen van mr. Sybrant Augustinii en Neelcke Jacobs echtelieden te Minnertsga. Enkele van deze schuldbekentenissen worden geregistreerd in mei 1626, Neelcke is dan weduwe en haar man is kennelijk recent overleden. Als kinderen worden genoemd: Augustinus Sybrandi, mr. chirurgijn te Kollum (de vader van eerdergenoemde neef), Bauck, getrouwd met Jan Pybes (deze wordt in een latere koopovereenkomst van Mancadan “onse swager” genoemd) en Tyedt, Antije en Jeltije, waarschijnlijk alle drie ongehuwd. Onder de nagelaten papieren van Mancadan, die door zijn dochter Ebeltje zijn beschreven, komen ook bescheiden voor inzake het sterfhuis van “salige vaders suster Tied Sybrandts, gewesene huysvrouw van Boote Jansen”. Het is dus wel duidelijk dat we hier te maken hebben met de ouders van de schilder Mancadan, maar hij zelf wordt niet genoemd. Ook wordt nergens vermeld dat hij “uitlandig” is, zoals bij absentie wel voorkwam. Dit alles kan er op wijzen dat hij ten tijde van het overlijden van zijn vader al lange tijd buiten Friesland verbleef en ergens misschien zijn leerperiode doorliep, hij was toen ongeveer 24 jaar. Misschien is er nog een andere reden waarom Mancadan niet vermeld wordt, maar deze hoeft niet noodzakelijkerwijs tot een andere conclusie te voeren. In één van de schuldbekentenissen wordt namelijk na de opsomming van de namen van weduwe en kinderen vermeld “altesaemen kinderen en erfgenamen van w. mr. Sybrandt voorn.” Het is mogelijk dat Jacobus zijn erfdeel al tijdens het leven van zijn vader heeft ontvangen en het geld heeft gebruikt om de tijd en reizen van zijn leerlingschap te financieren. Na de publicatie van het voorgaande in het Sideriusboek heb ik nog aanvullend archiefonderzoek verricht inzake Mancadan en op grond van de nu tot mijn beschikking staande gegevens wil ik trachten de levensloop, milieu en werkzaamheden van deze schilder te reconstrueren.

Schildershuwelijken
Jacobus Mancadan werd in de laatste maanden van 1601 of, meer waarschijnlijk in 1602, geboren te Minnertsga, als zoon van Sybrant Augustinii en Neelcke Jacobs. Zijn vader was in de loop der jaren dorpsrechter, ontvanger, notaris en postulant voor het gerecht van Barradeel. In een acte uit 1611 wordt hij genoemd “publick notaris geadmitteert door het Hof van Friesland”; in het “Notariaat in Friesland” van S. Koopmans komt hij echter niet voor. De financiële uitgangspositie van vader Sybrant was kennelijk niet al te sterk. In 1612 moet Oene Jouckes Oenema te Minnertsga zich voor het gerecht van Barradeel verantwoorden voor belediging van Sybrant Augustinii; twee getuigen verklaren dat Sybrant, rechter en ontvanger te Minnertsga, “in voirtijden” (vroeger) heeft gesolliciteerd als schoolmeester in dat dorp en dat hij toen gezegd had dat hij die betrekking “tot ontholdinge van sijn huysgesin seer noodigh waere”. Een schoolmeesterssalaris was toen zeker geen vetpot, dus welgesteld was de vader van de schilder aanvankelijk beslist niet. Ook later blijkt hier niet van, wel koopt hij in 1615 een “ledige plaats of huisstede” ten zuiden van het kerkhof in Minnertsga voor 76 goudgls, waarschijnlijk met de bedoeling daarop een huis te bouwen. In 1619 en 1621 leent hij respectievelijk 100 goudgls en 300 carolusgls en na zijn overlijden worden er in 1626 nog twee recente schuldbekentenissen geregistreerd, waarvan één ad 200 goudgls aan dr. Petro Nyssen, secretaris te Harlingen verband houdende met het sterfhuis. De lening in 1621 werd Sybrant verstrekt door jonker Douwe Sixma van Andla “monster commissaris des frieschen en nassouschen regimenten” en Syouck van Aylva echtelieden te Minnertsga. Douwe, die ook grietman van Franekeradeel is geweest, stond ook borg voor Sybrant (registratie 16.5.1626). Misschien is deze edelman te beschouwen als een beschermheer van Sybrant en heeft hij het tekentalent van de zoon gesignaleerd en de ontwikkeling ervan gestimuleerd.

Augustinus, de oudere broer van Jacobus, is zoals we hebben gezien, chirurgijn. In die hoedanigheid wordt hij al in 1617 burger van Franeker, vertrekt laten naar Kollum en wordt in 1628 “de novo” als burger van Franeker aangenomen. Hij heeft een zoon Sybrandus, die in 1648 burger van Leeuwarden wordt en dan afkomstig is van Kollum. Hij is deurwaarder bij het Hof van Friesland en trouwt in 1650 met Eelckien Kann, hij overlijdt in 1669 en dan wordt, zoals gezegd, Jacobus Mancadan zijn erfgenaam, met dien verstande dat Eelckien het vruchtgebruik van de erfenis houdt zolang zij leeft. Bijna twee jaar later hertrouwt Eelckien met de Leeuwarder schilder Dirk de Horn en in 1686 met Francois de Swart, gedeputeerde staat en burgemeester van Leeuwarden. Hiervoor merkte ik al op dat Jacobus ten tijde van het overlijden van zijn vader eind 1625/begin 1626 afwezig is. De eerste keer dat we hem weer tegenkomen is in 1634, hij wordt dan op 30 december van dat jaar ingeschreven als burger van Franeker met alleen de vermelding “geboortig van Minnertsga”, geen plaats van herkomst of beroepsaanduiding dus.
Een half jaar eerder was hij op 8 juni te Stiens getrouwd met Elske Mathijs Iserman; haar halfbroer Arnoldus Mathiae Siderius was daar predikant. Precies twee weken later vond acht km noordwestelijk van Stiens nog een schildershuwelijk plaats: Rembrandt van Rijn trouwde op 22 juni 1634 te St. Annaparochie met zijn Saskia. Het is verleidelijk de fantasie hier de vrije teugel te geven en te veronderstellen dat de schilders elkaar hebben gekend en dat het jonge paar uit Franeker aanwezig is geweest op de bruiloft in St. Annaparochie. Onmogelijk is het zeker niet, want de schilders trouwden in hetzelfde milieu. Saskia trouwde in St. Annaparochie, omdat zij veel in huis was bij haar zuster Hiske, die getrouwd was met dr Gerrit van Loo secretaris van Het Bildt. Als zodanig was deze een collega van dr. Theodorus Fogelsangh, secretaris van Franekeradeel en wonende te Franeker, een familielid van Elske. Bovendien was Saskia volgens het trouwboek ten tijde van haar huwelijk woonachtig te Franeker waar eveneens een zuster van haar woonde. Deze was getrouwd met professor Johannes Maccovius, maar in november 1633 overleden; misschien heeft Saskia zolang de zorg voor de huishouding van haar zwager op zich genomen. Het is in elk geval duidelijk dat eventuele contacten tussen de schilders of hun echtgenotes tot de mogelijkheden behoren.

Tot en met 1634 hebben we trouwens nog geen enkele aanwijzing dat Jacobus een kunstbroeder is van Rembrandt. Dat verandert echter, wanneer hij op 13 maart 1635 een huis koopt te Franeker van dr. Paulus Arcerius (toevallig een voorouder van schrijver dezes); hij wordt dan “mr. schilder” genoemd. De maatschappelijke carrière van Jacobus verloopt spoedig, op 1 september 1637 koopt hij weer een huis te Franeker, nu bij de Dongjumer pijp en hij is dan al burgemeester van zijn woonplaats.
Het is ook de tweede keer dat hij voorkomt met de naam Mancadan; in 1634 bij zijn huwelijk was de eerste maal, in 1635 was het alleen Jacobus Sibrandi, maar vanaf 1637 gebruikt hij steeds zijn achternaam. Deze naam komt overigens alleen maar voor bij zijn nakomelingen en verder niet in zijn familie. Aanvankelijk dacht men op grond van de naam Mancadan aan een buitenlandse afkomst van de schilder, maar de namen van zijn zusters zijn zeer Fries en zijn vader zal ongetwijfeld als Sybren Aukes ter wereld zijn gekomen. Ook het wapen Mancadan, zoals dat op de hiervoor beschreven grafzerk voorkomt, brengt ons niet veel verder omtrent de herkomst van familie en naam. Het anker kan wijzen op zeevaart, maar kan ook zinnebeeldig worden opgevat (geloof), net zoals de ster en de roos.

Singeliere master Mancadan
naamst mei flyt dyn skilderswurk waar
en hast mei kunde dyn panielen
stofearre mei arkadys fee ruïnes
kreas teplak brocht liddich hardersfolk
op fluit of lillepiip te spyljen set –
krekt te moai mei mei krekt tefolle kueunst.

Op twa by fjoewerfoets panielen hast
as by fersin it wiere arkadia
yn kreaze earmoed fêstlein. Dy bylden
joegen mei trije ieuwen yn ’t ferjit
dyn mamme nije klank mei boersk aksint.

Master fan fergetten oarden Mancadan
’t is singeliers hoe’t it bytiden rint.
Mar: is ’t libben koart de keunst hat alle tiid.

Gedicht van Jan Wybenga (1917-1994) uit de bundel “Grien en koaningsblau”, Enschede

 

Uit het voorgaande is gebleken dat Mancadan wel uit een, laten we zeggen ambtelijk milieu komt, maar dat de familie, voorzover bekend en met uitzondering van zijn oomzegger de deurwaarder, weinig interessante verbindingen heeft. Met de familie van zijn vrouw Elske Mathijsdr Iserman ligt dat duidelijk anders. Haar vader was ijzerhandelaar, schepen en rentmeester van Leeuwarden. Zijn eerste vrouw Tette was een dochter van Pybe Douwes, een collega-ijzerhandelaar aan de Smalle Zijde van de Nieuwestad te Leeuwarden en stamvader van de familie Doma. Uit dit huwelijk stamde ds. Arnoldus Mathiae, die de naam Iserman veranderde in Siderius. Tette werd niet oud en in 1602 hertrouwde Mathijs met Ebel Syeckes Fogelsangh, een telg uit een vooraanstaande boerenfamilie, oorspronkelijk uit Oosterwierum stammend.

Jacob Pybes, een broer van de eerste vrouw van Mathijs, trouwde met een volle nicht van Ebel te weten Syouck Fogelsangh, dochter van dr. Dirck Gerrits Fogelsangh, advocaat en gedeputeerde staat van Friesland. Jacob en Syouck kregen o.a. twee zonen, achterneven dus van Elske: Pibo Doma (1614-1675) werd advocaat en later o.a. secretaris van de Staten van Friesland en raadsheer in het Hof van Friesland. De oudste zoon Dirck of Theodorus (1600-1663) noemde zich naar zijn moeder Fogelsangh en werd zo naamgever van de bekende state te Veenklooster. Hij was van 1626 tot zijn overlijden secretaris van Franekeradeel en ook vroedsman van Franeker waar hij woonde. Het is goed mogelijk dat Jacobus Mancadan en Elske elkaar hebben leren kennen ten huize van Theodorus. Dergelijke relaties in hoge bestuurlijke kringen waren uiteraard zeer waardevol voor een aankomend schilder. In Leeuwarden zit men dan wat dichter bij het vuur dan in Franeker en misschien is dat de reden geweest dat we het echtpaar Mancadan in 1644 in Leeuwarden vinden.

J.S. Mancadan: landschap, vermoedelijk Zuidoost Friesland, paneel 40 x 71 cm

Huizen en veen
H.L. Straat vermeldt in een artikel in De Vrije Fries van 1928 dat Mancadan van 14.12.1637 tot 1639 als burgemeester akten tekent in het hypotheekboek van Franeker. Dit doet hij echter niet in zijn kwaliteit als burgemeester maar als partij bij huizentransacties. De eerste transactie waarbij hij als burgemeester voorkomt is die waarop per 1.9.1637 consent wordt verkregen op de koop van een huis bij de Dongjumer pijp voor 815 goudgls en 7 strs. De laatste keer dat Mancadan burgemeester wordt genoemd is bij de verkoop van een half huis op 31.6.1640; op 27.9.1644 verkoopt hij een hovinge ten oosten van “het Mennonite Vermaenhuys” als oud burgemeester van Franeker en inwoner van Leeuwarden. Misschien heeft hij één termijn van zes jaar als burgemeester vol gemaakt. In Franeker is Mancadan actief in de onroerendgoedsector: hij koopt en verkoopt huizen die hij niet bewoont. Zelf woont hij in 1638 op Het Noord (dit pand is nu onderdeel van theater De Koornbeurs) en in 1640, volgens o.a. de lijsten van burgers met brandgereedschappen, op de Herengracht in het huis van de heer Heixan (nu nr 20). Het is echter curieus dat Mancadan niet voorkomt in 1636 en 1642; in 1644 komt hij evenmin voor, maar dan is hij misschien al naar Leeuwarden verhuisd. In die tijd verlegt hij zijn activiteiten en beleggingen naar het veengebied in het oosten en zuidoosten van Friesland. Het zijn deze activiteiten die de benaming ondernemer in de titel van dit artikel rechtvaardigen.

In 1644 verkopen de Staten van Friesland veel voormalig kloosterland, dat zij bij de overgang naar de hervorming in 1580 in eigen beheer hadden genomen. Veel gegoede burgers grijpen deze kans aan om in grond te beleggen en zo ook Mancadan.
Hij koopt een boerderij in Bergum groot 18 koegras, 29 mad maden en 16 akkers bouwland voor 5.740 goudgls. Goede landbouwgrond kostte toen 80 tot 100 goudgls per pondemaat, de kwaliteit van deze grond zal wat minder zijn geweest, dus deze boerderij is misschien circa 100 pondematen (ruim 30 ha.) groot geweest. Dr. Menso Gabbema, advocaat en ook secretaris van Leeuwarden koopt tegelijkertijd te Siegerswoude “’t gehele Uithoff met de omleggende landen” voor 4.500 goudgls en onder Veenwouden land voor 4.200 goudgls (Archief Staten van Friesland 5-6661, met dank aan de heer J.A. Mulder die mij op deze bron attent maakte). Bij beide transacties wordt helaas geen oppervlakte vermeld. Wel vinden we in de rekening van de kloosteropkomsten in 1606/7 bij Veenwouden de huur van wat ongetwijfeld hetzelfde land moet betreffen en dit wordt als volgt omschreven: 1371/2 pondematen en 30 roeden verdolven veenlandt met die stringe voor 22-8-0 guldens. Gabbema heeft al gauw medeparticipanten gezocht, want uit de inventaris van Mancadan blijkt dat hij op 1 november 1644 een vierde part van de boerderij het Voorwerk of Uithof te Siegerswoude kocht en in juli 1656 nog eens een vierde.
Het Voorwerk was een voormalige uithof van het klooster Smalle Ee en lag tussen Siegerswoude en Bakkeveen, net ten oosten van de Voorwerksbrug. Ook in Veenwouden doen anderen mee, de participanten zijn hier, naast Gabbema en Mancadan: Rompt Jacobs, oud schepen van Leeuwarden en ds. Feico Oedsonius, predikant te Leeuwarden en getrouwd met een achternicht van Elske. Ondanks dat het hier “verdolven veenlandt” betreft, was er waarschijnlijk toch nog wel turf te winnen en nadat dit was gebeurd, werden de landen weer verkocht. Mancadan verkoopt in 1646, na scheiding met zijn medeparticipanten, twee percelen “clinglandt” van een gebied dat “Cleyn Amelant” wordt genoemd, onder Veenwouden; Rompt Jacobs verloopt het jaar daarop drie percelen van hetzelfde gebied. Waarschijnlijk hebben alle vier investeerders ook geparticipeerd in de boerderij te Siegerswoude. Ds. Oedsonius in elk geval wel, want uit de nalatenschap van Mancadan blijkt dat hij onenigheid inzake het Voorwerk heeft gehad met zijn verre verwant; verder worden akten genoemd inzake de scheiding tussen participanten in het Voorwerk (1.11.1663) en inzake de boerderij te Bergum, die echter al lang weer is verkocht volgens de aantekening van Ebeltje.
Zoals gezegd zijn het echt de verveningsactiviteiten die Mancadan tot ondernemer maken. Volgens een artikel in de Friesche Volksalmanak van 1839 laat hij in 1664 het gedeelte vaart tussen het Koningsdiep en Siegerswoude graven. Ook laat hij, samen met anderen, een weg daarlangs aanleggen. De schrijver van het artikel D.H. van der Meer neemt aan dat de gegraven vaart meer dan drie uren gaans lang is en dat deze Mancadan een enorme som geld moet hebben gekost, maar noemt geen bron voor deze feiten. Ik betwijfel dit, omdat Mancadan waarschijnlijk niet over zoveel kapitaal heeft beschikt en Van der Meer’s opmerking bovendien op de gehele lengte die de Drachtster Compagnonsvaart toen (1664) bereikt had, betrekking had.

Ook uit andere bron weten we dat Mancadan zich met vervenen bezig hield. Volgens akte van 1 maart 1647 koopt Mancadan een huis in de Doelestraat te Leeuwarden (het latere Coulonhiis, zetel van de Fryske Akademy) van Samuel Wybes (Sickma) mr. goudsmid, voor 2300 goudgls plus “aen schilderi van des copers eigen hant” ter waarde van 100 goudgls plus vijftien schuiten turf “uit het lant daer de coper verleden jaar heeft doen graven”. Deze akte, die wel in de inventaris van Mancadan wordt genoemd, werd door mij gevonden in de hypotheekboeken van Leeuwarden, maar komt niet voor in de Consentboeken. Wel was bekend dat Mancadan in 1648 van dezelfde Samuel Wybes, die toen trouwens vaandrig in het leger te Emden was, de naastgelegen twee “kamers” (eenkamerwoningen) kocht op de hoek van de Groeneweg voor 260 goudgls en 7 strs, waarvoor “de echteluiden copers ons vercopers sullen leveren schilderien van des copers Mancadan eijgen werck”. Samuel zag kennelijk wel handel in de schilderijen van Mancadan. Uit het feit dat hij te Emden was gelegerd heeft Voet in zijn “Merken van Friese Goud- en Zilversmeden” waarschijnlijk geconcludeerd dat Samuel Wybes uit die plaats afkomstig zou zijn. Dit hoeft niet het geval te zijn want de Republiek had in Emden een garnizoen liggen.

In Franeker kocht en verkocht Mancadan huizen waarin hij niet woonde, in Leeuwarden ging hij wel in het huis in de Doelestraat wonen. Misschien heeft hij eerst in een ander huis in de Doelestraat of directe omgeving gewoond, want in de boedel van Mancadan komt voor een akte van 12 april 1645 inzake “’t huys bij de Doele”; hiervan heb ik echter niets in de archieven kunnen vinden. Wel vermelden de Consentboeken dat in 1604 Siuw Augustiniidr, weduwe van de hopman Harmen Jans (Selsma), vier kamers verkoopt bij de Doelen, misschien een tante van Jacobus? Interessant is dat bij deze akte getuige is Pibo Gualtheri, “swager” (betekent hier schoonzoon) van Siuw en geboren omstreeks 1580 te Franeker! Pibo was landmeter maar hield zich ook bezig met sterrenkunde en is vooral bekend geworden door het astrolabium en de globebeker die hij heeft gemaakt. In de boedel van Mancadan komt ook een boek over sterrenkunde voor, dat hij wellicht had geleend van Pibo? Uit de koopakte van Mancadans huis in de Doelestraat blijkt dat een andere Gualtheri (de rentmeester Gualtherus Henrici) zijn achterbuurman is. Later is Mancadan ook in Siegerswoude op de boerderij het “Voorwerk” gaan wonen. Misschien gebruikte hij dit eerst als een soort buitenverblijf, maar omstreeks 1669 woonde hij er waarschijnlijk permanent. In elk geval werd Elske, zijn vrouw,, in november 1669 er ziek, waarna zij begin december overleed bij haar dochter in Beetsterzwaag. Het Handschrift Siderius vermeldt daaromtrent het volgende: “…na dat haar d’ doot zijckte op Ziegerwolde is aangecomen van waar sij met een wagen na Beetzerzwaag bij haar dochter is gebrocht alwaar na zij aldaar 3 weken heeft gelegen seer crisstelick is ontsla¬pen en aldaar den 10 dito bij provisie begraven van waar sij naderhant is gebracht tot Oosterwierum in de kerck”. Kennelijk is Mancadan na het overlijden van zijn vrouw bij zijn dochter te Beetsterzwaag ingetrokken; de boerderij te Siegerswoude werd al in december 1669 verhuurd blijkens een akte in de boedel. Wel hielden Mancadan en Ebeltje van 1676 tot 1681 kamers aan bij Edgar Sybes, schoenmaker in de Weerd te Leeuwarden, maar toch had Mancadan zich in Siegerswoude en later in Beetsterzwaag behoorlijk geïnstalleerd: na zijn dood waren er drie wagens nodig om de inboedel naar Leeuwarden te vervoeren.

Joop Woudstra

 

De auteur Joop Woudstra is oud-bestuurslid van het Koninklijk Fries Genootschap
Dit artikel is gepubliceerd in: Fryslân, nieuwsblad voor geschiedenis en cultuur, 11e jaargang nr. 2, juli 2005
Publicatie van de tekst op deze website is met toestemming van de reactie van het nieuwsblad en van de auteur Joop Woudstra (mei 2021).