Op zaterdag 26 februari 1853, een bitterkoude dag waarop nog vers gevallen sneeuw ligt, verzamelt zich een groep Friezen op de kade in Harlingen. Daar nemen ze in tranen afscheid van hun familieleden. Ze weten dat ze hen nooit weer terug zullen zien. Om 11 uur die ochtend zullen ze hun heitelân voor altijd verlaten in de hoop een betere toekomst op te bouwen in Amerika. Het plan is om eerst met het stoomschip City of Norwich te varen van Harlingen naar Lowestoft, dan per trein naar Liverpool en vandaar de oceaan over, naar de nieuwe Amerikaanse staat Iowa. Organisator van de reis en leider van de groep is Oepke Bonnema, een 28-jarige graanhandelaar uit Kimswerd. Hij zal zorgen voor het transport naar Iowa en voor de aankoop van grond. Daar zullen de emigranten een nederzetting stichten en later aan Bonnema zijn investeringen terugbetalen. 92 Friezen hebben zich aangemeld, waarvan 24 uit de voormalige grietenij Barradeel. De Amerikaanse historicus Kenneth A. (Ken) Schaaf heeft een boek geschreven over de reis die deze Friese emigranten in 1853 ondernamen naar de Verenigde Staten. Het heet In Peril of the Sea: The forgotten story of the William and Mary shipwreck en is in 2018 uitgegeven bij Van Raalte Press, Holland Michigan. Dit artikel maakt voornamelijk gebruik van zijn boek om de belevenissen van de emigranten uit Barradeel te beschrijven.
Hoe is de situatie in Barradeel in het midden van de 19e eeuw?
Rond 1850 is de economische en sociale situatie in Nederland slecht. In Friesland en ook in Barradeel is deze zo mogelijk nog slechter dan in de rest van het land. Vanaf het midden van de jaren veertig is er een agrarische crisis, veroorzaakt door mislukte aardappel- en graanoogsten als gevolg van ziekten. Boeren ontslaan hun knechten om het hoofd boven water te kunnen houden. Er is wel wat industrie maar deze stelt heel weinig voor. Vooral de situatie van de arbeidende klasse is beroerd. Daarbij komt dat na 1834 de Afscheiding op gang is gekomen, een uittocht van orthodoxe christenen uit de (te modern geachte) Hervormde kerk. Deze groep van Afgescheidenen wordt aanvankelijk door de overheid vervolgd. De samenloop van economische, sociale en religieuze factoren brengt een emigratiegolf teweeg onder bewoners van het platteland, ook vanuit Barradeel. Vanaf de jaren veertig zijn er al groepen mensen geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika, het beloofde land. Hun brieven aan de achterblijvers, waarin gesproken wordt over een overvloed aan land, ongekende mogelijkheden voor werk en elke dag vlees op je bord, halen veel arme mensen over om ook te gaan emigreren.
Hoe is de reis verlopen?
De reis van de groep Friezen is rampzalig verlopen. De overtocht van Harlingen naar Lowestoft duurt, door zware storm, 42 uur in plaats van de 13 die er normaal voor staan. Daardoor komen ze te laat in Liverpool aan. Het snelle stoomschip City of Philadelphia zit dan al vol. Daarom moeten ze 14 dagen wachten op een veel minder goede boot, het zeilschip William and Mary. Dit schip zal bovendien niet de kortste route naar Amerika nemen maar heeft lading bij zich voor New Orleans, in het zuiden van de USA. Pas op 21 maart kunnen 86 Friezen (6 hebben in Liverpool spijt gekregen en zijn teruggegaan) zich inschepen, samen met meer dan honderd andere emigranten, de meesten uit Ierland en verder uit Engeland, Schotland, een paar Duitsers en een Fransman.
De voortekenen voor de reis zien er slecht uit: het schip is overbeladen, er is te weinig voedsel en drinkwater aan boord en de kapitein, de 32-jarige Timothy Stinson, is te jong en onervaren om zijn werk goed te doen, zeker in tijden van gevaar. Een overtocht naar New Orleans duurde in die tijd gewoonlijk een week of drie maar deze barre overtocht heeft ruim zeven weken geduurd. Tijdens de reis lopen de gemoederen hoog op. De Friezen hebben voortdurend ruzie met de Ieren die enorm veel drinken. Ze leven onderdeks en tijdens flinke stormen worden de luiken gesloten. De stank is dan in het ruim niet te harden en er breken ziektes uit. Deze hebben velen het leven gekost.
Van de 86 Friezen hebben er 11 Amerika niet gehaald. Vooral de Barradeelsters betalen een zware prijs. Van de 24 overlijden er 6: één volwassene, Dirk Hofma, en vijf kleine kinderen: Sikke en Maaike Sikkema, Gerrit en Antje Tuininga en Rinske Westerhuis. Hun ouders hebben nog gesmeekt en gebeden of de lichamen van hun geliefde kleintjes niet aan boord bewaard kunnen worden tot ze een fatsoenlijke begrafenis kunnen krijgen. Maar dat is om hygiënische redenen niet mogelijk en daarom moeten ze tot hun grote verdriet hun kinderen aan de golven prijsgeven.
Na een lange, barre overtocht loopt de William and Mary tot overmaat van ramp, op 3 mei om half 9 ’s avonds, met een enorme klap vast op een rif bij de Bahama-eilanden. Het schip slaat meteen lek en de masten breken af. In de lange nacht die volgt, proberen de passagiers met pompen het schip drijvende te houden. Kapitein Stinson verstopt zich in zijn hut. Hij is waarschijnlijk in paniek geraakt en houdt zich niet aan de erecode dat de kapitein als laatste een zinkend schip verlaat. De volgende morgen springen hij en de meeste bemanningsleden zo snel ze kunnen in een intacte reddingssloep en varen weg, de passagiers in wanhoop achterlatend. Deze reddingssloep wordt opgepikt door een vrachtboot en Stinson beweert, als hij in New York van boord gaat, dat de William and Mary met alle passagiers erop is vergaan. Het is groot nieuws in de kranten. Maar dat is, zo bleek, gelukkig niet het geval geweest. Na twee dagen vechten tegen de elementen wordt het schip opgemerkt door bewoners van de Bahama-eilanden en worden de meeste schipbreukelingen gered. Via de hoofdstad Nassau komen ze uiteindelijk op 9 juni in New Orleans aan.
Vandaaruit beginnen de Friezen aan de duizend kilometer lange tocht over de rivier de Mississippi naar Wisconsin. Daar koopt Bonnema grond en stichten ze een nederzetting. Deze wordt eerst Frisia genoemd en later (waarschijnlijk om ook andere dan Friese immigranten te lokken) New Amsterdam. De nederzetting is nooit echt een succes geworden. Er zijn regelmatig onderlinge ruzies. De grond brengt niet zoveel op en veel van de eerste bewoners besluiten zich elders te vestigen. Volgens Ken Schaaf is de belangrijkste reden hiervoor geweest dat de leden van de groep geen gemeenschappelijke achtergrond hadden, niet tot één kerkelijke groepering behoord hebben. Andere nederzettingen, gesticht door charismatische geestelijke leiders en bewoond door mensen met eenzelfde religieuze overtuiging, zijn namelijk wel succesvol geweest.
In New Amsterdam herinnert nu weinig meer aan de Friese oorsprong. Het is een typisch Amerikaans drive-thru stadje, met zo’n veertig, vijftig eenvoudige huizen, een kerk en een Main Street. Wel is er een Oepka Street, genoemd naar Oepke Bonnema. Verder zeggen alleen namen als Bonnema, Kooistra, Stienstra en Westerhuis op de grafstenen van het kerkhof nog iets over het Friese verleden.
Welke Barradeelsters reizen mee en hoe is het met ze gegaan?
Uit de grietenij Barradeel hebben zich 24 mensen aangemeld bij Oepke Bonnema om de reis naar Amerika te ondernemen. Hieronder volgen hun namen, woonplaats, beroep, hun reisbelevenissen en hoe het verder met ze is gegaan in het nieuwe land.
Dirk Hofma uit Pietersbierum: Eén jongeman reist alleen: Dirk Hofma, 27 jaar oud. Hij is boerenknecht. Dirk is tijdens de reis op 30 maart overleden en overboord gezet.
Het gezin Sikkema uit Midlum: vader Rients (33, geboren in Minnertsga), moeder Ymkje (32, geboren in Schettens als Ymkje Nauta) en de kinderen Maaike (3) en Sikke (3 maanden). Vader Rients was arbeider. Vóór Midlum wonen ze in Almenum. De Sikkema’s hebben in Barradeel al een kind verloren, Grietje. Tijdens de overtocht met de William and Mary verliezen ze hun beide andere kinderen. De drie maanden oude Sikke overlijdt op 7 april en de driejarige Maaike op 29 april. Hun lichaampjes moeten aan de golven prijsgegeven worden. Rients en Ymkje, die zich in Amerika Ralph en Emma noemen, hebben ervoor gekozen niet in New Amsterdam te gaan wonen. In Galena Illinois is Ralph gaan werken in een houtzaagmolen maar het gezin heeft het economisch nooit echt goed gekregen. Ze krijgen nog wel een kind, Margaret, hun enige kind dat ze volwassen hebben zien worden.
Het gezin Tuininga uit Wijnaldum: vader Johannes (40, geboren in Harlingen), moeder Trijntje (39, geboren in Wijnaldum als Trijntje de Haan) en de kinderen Jan (15), Sjouke (12), Antje (10), Albertje (8) en Gerrit (3). Het beroep van vader Johannes was arbeider. Ook zij verliezen twee kinderen aan boord: de driejarige Gerrit op 30 maart en de tienjarige Antje op 3 april. Johannes is een van degenen geweest die, als de William and Mary op een rif is gelopen, de hele nacht bezig is met pompen om het schip boven water te houden. Trijntje verliest bij deze ramp al haar bezittingen. Ze heeft daar veel verdriet van, vooral ook omdat er herinneringen bij zaten aan hun twee kinderen die onderweg overleden zijn. In Amerika noemt Johannes zich John en Trijntje Catherine. New Amsterdam brengt de Tuininga’s niet wat ze ervan verwachten. Ze hebben het er economisch slechter dan ze het in Friesland hadden en ze willen afstand nemen van de vele ruzies die er zijn tussen de kolonisten onderling. Daarom vertrekken ze, brengen een stuk land in cultuur in La Crescent Minnesota en stichten daar een boerderij. Na het overlijden van John en Catherine trekken alle kinderen er weg. De boerderij is op den duur veranderd in een ruïne.
Het gezin Wesselius uit Minnertsga: vader Siebren (56, geboren in Vrouwenparochie), moeder Marijke (47, geboren in Minnertsga als Marijke Hamer) en hun kinderen Grietje (23), Antje (15) en Sjoerd (12). Het beroep van vader Siebren was kooltjer, d.i. een kleine boer die kool, uien e.d. verbouwt. Behalve dat zij waarschijnlijk uit economische motieven emigreren, kan ook meegespeeld hebben dat Siebren in 1849 ruzie met de dominee gekregen heeft en uit de kerk is gestapt, Siebren (in Amerika Seibrant) en Marijke kiezen ook niet voor New Amsterdam. In 1860 blijken ze niet in deze nederzetting te wonen maar in Grand Rapids Michigan. Van hun zoon Sjoerd (George) is bekend dat hij arts is geworden. In 1918 omschrijft de Grand Rapids Herald hem als ‘the doctor who lived alone’.
Het gezin Westerhuis uit Minnertsga: vader Arjen (38, geboren in Sint Annaparochie), moeder Jeltje (42, geboren in Minnertsga als Jeltje Knol) en de kinderen Japke (14), Hanne (12), Jakob (10), Rinske (4) en Sipke (6 maanden). Vader Arjen was arbeider.
Twee van hun kinderen zijn al in Minnertsga overleden. Tijdens de overtocht verliezen ze een derde kind: de vierjarige Rinske op 2 mei. Moeder Jeltje is tijdens de barre reis zwanger en later in 1853 wordt in de USA zoon Izel geboren. Daarna krijgen ze nog drie kinderen: de tweeling Henry en Henka en een zoon Gerrit. Dit gezin gaat wel in New Amsterdam wonen. Na het overlijden van Jeltje is Arjen (die zich in Amerika Aaron noemt) hertrouwd met Minke, de weduwe van zijn overleden broer. Ze hebben samen nog een dochter gekregen, Anna. Vader Aaron Westerhuis is in 1870 boer en heeft dan zijn eigen boerderij. Hij is in Holmen Wisconsin overleden op 6 september 1877. Zoon Hanne, die zich Henry Westerhouse noemt, heeft tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861 – 1865) als soldaat gevochten in het leger van de Unie. Hij maakte deel uit van de H-compagnie van het 2e cavalerieregiment van Michigan. Na die oorlog is hij actief geworden in de veteranenorganisatie Grand Army of the Republic (GAR). In 1902 wordt zijn liefde als cavalerist voor paarden hem fataal. Als hij tijdens een treinreis aankomt in Wichita Kansas, ziet hij een paard op hol slaan. Hij probeert het dier te pakken, valt en wordt overreden door de kar achter het paard.
Amerika een ‘wreed paradys’?
Voor de eerste generatie emigranten is hun nieuwe vaderland, de Verenigde Staten van Amerika, veelal een ‘wreed paradys’ (naar Hylke Speerstra’s boek) geweest. Zij zullen waarschijnlijk nog menigmaal met nostalgie, misschien wel spijt en verdriet teruggedacht hebben aan hun heitelân, aan Barradeel. De tweede generatie is al in sterke mate veramerikaniseerd. Ken Schaaf heeft veel nakomelingen van de emigranten op de William and Mary opgespoord en geïnterviewd. De meesten van hen zei het verhaal over de barre reis van hun voorouders helemaal niets meer.
In Peril on the Sea
Schrijver Kenneth (Ken) A. Schaaf is een kleinzoon van Nederlandse emigranten die zich in 1910 vestigden in Paterson New Jersey. In het begin van zijn loopbaan doceerde hij Amerikaanse geschiedenis in Washington D.C. Hij werd benoemd tot staflid van de bibliotheek van het Congres. Schaaf specialiseert zich in Nederlands-Amerikaanse geschiedenis en genealogie. Voor zijn boek heeft hij zich gebaseerd op het verslag van de reis van de William and Mary door B. Haagsma. Dit artikel is, aan de hand van zijn boek, geschreven door zijn verre familielid Sjoerd Schaaf, historicus te Twello. De titel van het boek, In Peril on the Sea, heeft Ken Schaaf ontleend aan een gedicht van de Engelse dichter William Whiting, dat bekend staat als de Navy Song:
Eternal Father, strong to save,
Whose arm hath bound the restless wave,
Who bidd’st the mighty ocean deep
His own appointed limits keep;
Oh, hear us when we cry to Thee,
For those in peril on the sea.
Auteur: Sjoerd Schaaf, Twello (januari 2019)
Geef een reactie