Armenzorg en Lammert IJbrands Brouwers

2014-12-30T05:17:48+00:0030 december, 2014|6 Reacties

Nederland verandert / de zorg verandert mee; dat is de titel van de folder van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Sinds de invoering van de zorg voor onze inwoners, is de zorg ook in beweging. Dat was vroeger niet anders dan nu. Dat was niet alleen bij de gezondheidszorg, maar ook bij de armenzorg. In de Middeleeuwen waren op het platteland alleen kloosters die zich met de zorg, en dan met name met de armenzorg bemoeiden en zich daarmee belasten. In de buurt van Minnertsga zal ongetwijfeld Klooster Lidlum, onder Tzummarum, wel eens hongerigen, daklozen en landlopers voor korte tijd hebben verzorgd, maar dat had toen nog geen naam. Later betitelde men die zorg als Armenzorg. Het was Karel V die in 1531 een voorschrift afkondigde. Waarbij het aanstellen van armenverzorgers in de dorpen werd aanbevolen. Niettemin kwamen er, na de resolutie van de Staten van Friesland van 31 maart 1580, door de opheffing van de kloosters en het verbod van de Rooms Katholieke godsdienst heel wat fondsen vrij die voortaan tot ‘onderhoudenisse van de noodruftigen’ konden worden aangewend, waardoor de armenzorg tot een grote verbetering kwam. Later kreeg ieder dorp een eigen zogenoemd Burgerlijk Armbestuur dat voornamelijk uit kerkvoogden bestond die dan zodanig optraden. De armenzorg in die tijd moest hoofdzakelijk worden gefinancierd uit de opbrengsten van de kerkelijke goederen, zoals huuropbrengsten van percelen land en woningen die de Kerk in eigendom had. Maar veelal waren deze opbrengsten te gering zodat dat meteen gevolgen had voor de ondersteuning van de armen. Om toch wat meer geld in de armenkas te krijgen, werd in een resolutie van 1590 bepaald dat ‘van de stuiver-gelden, door de pachters, van iedere gulden hunner pachtpenningen betaald, een oortje te employeren ten profijte van de armen ter plaatse, daar de verpachting geschied’. Ieder dorp had de verantwoording om voor zijn eigen armlastige inwoners te zorgen, daarom was geen enkel dorp erop gesteld om te zorgen voor de armen uit andere dorpen die, hetzij tijdelijk of permanent, kwamen te wonen in hun dorp. Een mooi voorbeeld hiervan kwam naar voren uit mijn eigen onderzoek naar mijn eigen familiegeschiedenis. In de strenge winter van 1822-1823 kwamen Sipke Sipkes Bouma en zijn vrouw Jantje Joris van Slooten en kinderen met hun schip in Appelscha vast te zitten in de dichtgevroren vaart. Daarom waren zij genoodzaakt om de hele winter in Appelscha te verblijven. Hun thuishaven, althans waar men domicilie had, was Engelum waar zij ook lidmaat waren van de Hervormde kerk. In die winter, die onafgebroken duurde van eind november tot eind februari, ging het met de gezondheid van de huishouding niet goed. Toen ontving de kerk van Engelum het verzoek van de diaconie van Appelscha of zij de gemaakte kosten voor de medicijnen en de dokter, ten gunste van Sipke en zijn vrouw wilden betalen. Inkomsten zijn er kennelijk niet genoeg om de winterperiode te overbruggen want, ook als blijkt dat de winter nogal wat schade aan het schip heeft veroorzaakt, vraagt Sipke in een Lees meer