In de Leeuwarder courant van 15 november 1958  stond onderstaand artikel over Jacob Bernardus van Manen die een scheepswerf had in Berlikum. Hij maakte ook pramen die ook in de Minnertsgaaster pramenvloot waren te vinden.

Dit houten ‘”preamke” heeft Van Manen in 1920 gebouwd voor een Berlikumer gardenier. In de praam Jacob Bernardus van Manen (1888-1963)

Praat eens met oude gardeniers uit Berlikum of St. Annaparochie met de vroegere vissers van Barradeel en de Bildtse zeewal, met beurt- en aardappelschippers in ruste en vraag hun, waar ze hun pramen, hun haringboten en hun snikken lieten maken. Tien tegen een zal het antwoord zijn: ‘In Berltsum, by de Van Manens’. En zij zullen er ongevraagd aan toevoegen: ‘Der wiene gjin better.’ Wij kunnen deze lof gerust vermelden, want er bestaat in Berlikum geen helling van Van Manen meer en pramen, zeeboten noch snikken (en zeker niet in hout) zijn in onze tijd meer nodig. Maar al is dan ook een dikke twintig jaar geleden de laatste houten boot in Berlikum gemaakt, nog altijd varen er in de Noordwesthoek boten, die het vakmanschap van Jakob van Wanen en zijn nakomelingen verkondigen.

Die Jakob kwam omstreeks 1850 van Bolsward en nam op de Kamp in Berlikum een „diakenshellinkje” over, om nu 81 jaar geleden in de Bûterhoeke aldaar een nieuw werfje te bouwen, waarvan de schuur nog staat, maar waarin nu al jaren landbouwwerktuigen en dergelijke worden gemaakt. Hier, aan de vaart, bloeide het schuitmakersbedrijf op onder de handen van Jakob. Zijn beide zoons en zijn kleinzoon, de nu 70- jarige heer J.B. van Manen, die ons de interessante aantekenboekjes ter hand stelde, waarin destijds gegevens omtrent de te bouwen scheepjes werden opgeschreven. Een stuk plattelandsgeschiedenis spreekt uit deze notities en bekende namen passeren de revue: de snik van T. J. Runia, de snik van H. Bakker en J. Terpstra te Oudebildtzijl, het Praamke van de nieuwe dijk onder Sint Jakob, het boot van Jou Koning, een Praamke van 7 korven (dat was twee ton groot en er konden zeven aardappelkorven in de lengte in staan), de beurtsnik van P. Brolsma, de Sintjakobster beurtsnik bevaren door Job de Roos, de zeeboot van Ouwe van Dyk en Tjerk Koning, om maar een greep te doen. Maten en namen van onderdelen zijn in deze boekjes vermeld in een verhollandst Fries: voor-bartje, oosgaten, inhouten, zool, boekdelling, tuit, kooischud, huische, schandeksel en de heer Van Manen kan belangstellenden haarfijn vertellen wat deze namen betekenen en hoe die snikken en pramen en haringboten met mallen, maar vooral ook ‘op it each’ in elkaar werden gezet.

Deel van de Minnertsgaaster pramenvloot

Hij vertelt van de armoede in de negentiger jaren, toen de snikken op een koopje geleverd moesten worden en een roef op zo’n scheepje zelfs als een luxe werd beschouwd. De schipper en zijn knecht sliepen daarom onder een plat luik, waarbij men moet bedenken, dat het maar voor één nacht was en er geen huishouding aan boord was. Het waren ook deze scheepjes, die in plaats van een dek ‘foar op ‘e snút in barte fan twa planken hiene derwei in loopplanke oan ‘e mêstelbank en fan ‘e mêstelbank oan’e roef ta oan wearskanten in gongplanke. Mar yn de krappe tiid folstiene hja ek wol ris mei ien planke, dy’t forlein wurde moast as der oan’e oare kant skoud wurde moast’, vertelt de heer Van Manen, die al jong in het vak zat en over een ijzeren geheugen beschikt. Als we bij een „preamke” staan, dat in de vaart achter het dorp ligt en waarvan nog altijd een gernier plezier heeft, zegt hij zo uit zijn blote hoofd: ‘Dy haw ik yn 1920 makke’ en hij noemt de naam er bij. Er zijn nu nog maar enkele scheepjes over van de zeker honderd pramen, die vroeger ‘s winters in Berlikum lagen en waarvan er maar twee elders waren uitgehaald. Tegenwoordig hoeven de kwekers niet meer met een boot naar het land of de veiling en verder heeft ook de ijzeren praam zijn plaatsje gekregen.

Origineel in het Fries Scheepvaartmuseum

Van Manen heeft ook nog in het ijzer gedaan en zelfs in de crisisjaren luxe motorboten gebouwd, maar de concurrentie was te groot en zo werd langzamerhand overgeschakeld op werktuigen voor boerderij en agrarische industrie. Maar de houten schepen leven nog volop voor Van Manen. Opgetogen vertelt hij van de kleipramen, die voor de al lang opgeheven tichelwerken van Berlikum, Ried en Oudebildtzijl voeren, van de zeewaardige haringboten, die omstreeks 1930 zelfs met motor geleverd werden, en van het veeleisende vakwerk, dat ook bij deze ogenschijnlijk zo eenvoudige scheepjes om de hoek kwam kijken. En als hij niet zo slecht van gezicht was, zou hij nog graag eens een tekening of een model van die merkwaardige, uitstervende praamkes en snikjes en haringboten maken, die driekwart eeuw de lof van Berlikum hebben verkondigd èn van de mannen op dat werfje in de Bûterhoeke.

 

Bronnen:
Leeuwarder courant
Facebook IkbininBerltsumer
Fries Scheepvaartmuseum
Collectie Gerryt Bouma