200 Friese gardeniers scheppen zich een nieuw bestaan in Suderleech
Bijna 400 bunder werd voor de ‘helsdoarren’ weggesleept. Definitieve vestiging in toekomst mogelijk. Onder deze grote kop stond maandag 16 juni 1952 een groot artikel in de Leeuwarder courant waaruit onderstaande tekst is aan ontleend. Voor de derde maal hadden aardappelen van de Friese gardeniers vrucht in de Noordoostpolder. Voor de derde maal kwamen de polderboeren, die geselecteerd waren uit duizenden Nederlandse boeren, kijken en zich verbazen over hetgeen de Friese gardeniers uit de grond wisten te halen. De gardeniers waren zelf ook verbaasd, want het product dat zij toen in 1952 teelden was beter dan ze hadden durven hopen. Met spanning zagen zij dan ook het ogenblik tegemoet waarop hun tijdelijke vestiging in de polder zou worden omgezet in een definitieve, omdat zij in de polder nieuwe kansen gekregen hadden zich een bestaan op te bouwen. De aardappelmoeheid heerste al ruim tien jaar in de Friese bouwstreek en de Wet op de Aardappelmoeheid, die rond 1950 in werking was getreden, noopte de telers tot wisselbouw waardoor het voor de gardeniers op hun kleine stukjes grond schier onmogelijk was gemaakt nog een bestaan te vinden. Op de harde kluiten van Barradeel en Menaldumadeel was daarvoor toen geen vervangend gewas te vinden. Het gevolg was dat vele gedupeerden gardeniers een bijstandsuitkering moesten aanvragen bij de sociale dienst van de gemeente. Het was dan ook geen wonder dat vele gedachten uitgingen naar het ‘Suderleech’, waar nog duizenden hectares in de Staatsexploitatie waren en geenszins intensief bebouwd werden. De polderdirectie had zich echter bij het bevolken van de polder een ideaal gesteld, dat niet geheel strookte met het toelaten van de Friese gardeniers. Toch zal de vakbekwaamheid van deze aardappeltelers de directie niet zijn ontgaan en zou bij een eventuele definitieve vestiging van de Friezen, waarvan sprake was, deze ongetwijfeld bijdragen tot de goede naam die de polder reeds op landbouwgebied had opgebouwd. In 1952 waren er in de polder 47 combinaties van gardeniers met in totaal 202 leden die een oppervlakte van 399 hectare land met aardappelen verbouwden. Honderdduizenden guldens hadden ze in grond, in de buurt van voormalige eiland Schokland, geïnvesteerd. De aardappelvelden lagen voor een groot deel bij Schokland, maar ook bij Marknesse lagen enkele velden. In de voorgaande jaren zaten de Friezen meer in het centrum van de polder, maar naarmate de uitgifte van boerderijen aan pachters vorderde, schoven de gardeniers verder van het centrum en kwamen toen onder aan de dijk te zitten. Voor het seizoen 1952 kon er slechts amper 400 bunder door de gardeniers worden gerealiseerd en omdat dat het bij de ‘helsdoarren’ weg moest komen had men de veronderstelling dat het volgende seizoen vrijwel onmogelijk was om nog voldoende grond te bemachtigen voor de gardeniers, tenzij er voor hen een definitieve vestigingsplaats werd aangewezen. ‘Se hawwe ús hjir leaver net as al’, zei de heer Plat uit Oosterbierum tegen de journalist van de Leeuwarder courant die ter plaatse was tussen een rij schoffelende mannen. De heer Plat vormde samen met Lautenbach van Berlikum en Piet
Lees meer . .