Vrijdag 20 april 1888 barstte boven delen van Fryslân een hevig onweer los. Op verschillende plaatsen in de provincie sloeg de bliksem in. In Minnertsga sloeg de bliksem in op de koren- en pelmolen De Welkomst. De gehele molen en de opslag met het aanwezige graan en losse goederen brandde tot de grond toe af. Willem de Koning (1889-1950) was toen eigenaar van de molen. Dat zal ongetwijfeld een grote strop voor hem geweest zijn. Wat moet een molenaar zonder molen? In het voorjaar van 1890 is een molen van Leeuwarden overgeplaatst naar Minnertsga om daar de plaats in te nemen van zijn voorganger.
Jan de Beer: “In de herfst van hetzelfde jaar was de molen al maalvaardig. De zolders bestonden eerst uit wat losse planken, maar de stenen snelden weer rond. Molenaar Willem Koning had het bedrijfje uitgerust met twee koppels pelstenen, twee koppels maalstenen (zestienders en dertientienders), een schoningsinrichting en een gortbuil.”
In 1910 ging de molen over in handen van Mechiel Derks Knol. Hij was al een bejaarde man. De zaken gingen niet zo best en na 1920 kwam de molen stil te staan met één roede. Het einde was nabij. Toch zou de molen nog laten zien wat hij waard was. De slechte dertiger jaren braken aan. De graanprijzen werden abnormaal laag en menig gemengd bedrijf voerde toen met zelf verbouwd graan. De molen werd destijds gehuurd door Sieds Hogerhuis, een voormalig molenaarsknecht. Vele jaren had hij de molen De Welkomst op ’t Hoekje bij St. Jacobiparochie bemalen, waarna hij bij Hallum de sterke, zwaargebouwde koren- en pelmolen van Sytsma bediende.
De molen van Minnertsga stond met één roede. Een tweede roede was eigenlijk noodzakelijk. Daarom kocht de weinig kapitaalkrachtige Sieds Hogerhuis een roede van de in 1927 afgebroken Hallumer molen. De molen leek weer compleet, maar toch kreeg de windmolen niet het onderhoud dat hem toekwam. De zelfzwichtroede was niet op de normale manier achter bij de staart te bedienen, maar met behulp van een touwtje en een klosje op het eind van de roede kon Hogerhuis de kleppen open en dicht trekken. Ook de windpeluw werd er niet beter op. Het gevolg was dat de as verzakte en het bovenwiel en de bovenbonkelaar, die beide uit conisch werk bestonden, te diep in elkaar grepen. “De kammen kraaien het soms uit”, vertelde Hogerhuis. “Ik heb de zaag toen maar genomen en van elke kam een stukje afgezaagd.” “Het was een paardenmiddel, maar natuurlijk niet de oplossing. Maar wat wilde je als je krap bij kas zat”, aldus Hogerhuis. De molen draaide in ieder geval weer.
Als er enige tijd stil weer was geweest en er kwam een behoorlijk windje aan, dan kon het gebeuren dat Hogerhuis zijn familieleden optrommelde. Dan werkten ze soms met een man of vier tot diep in de nacht door om de achterstand weer in te halen. Toen in 1928 koren- en pelmolen De Hoop in St. Jacobiparochie door een storm
werd verwoest, liet molenaar Cornelis (Kees) Piebes van Rosendal zijn graan ook in Minnertsga op de molen vermalen. Jan de Beer heeft de molen een keer bezocht en tekende toen later onderstaand ooggetuige verslag op.
“Toen Sieds Hogerhuis op een dag bij mij op de boerderij kwam om een partij koren te halen, stond er een beste maalwind”, aldus De Beer. “Met mijn broer wilde ik eens een kijkje nemen in de oude pelmolen. Sieds stemde daar natuurlijk in toe en zo bezochten wij in het jaar 1933 het pelbedrijfje van Hogerhuis en Kees Piebes van Rosendal, die kort na de ravage van zijn eigen molen in St. Jacobiparochie het molenaarsvak voortzette in Minnertsga. Sieds liet het paard de molenaarswagen keurig onder de luiluiken stoppen. Van boven klonk het klossen van klompen. Het luitouw kwam naar beneden. Met een handige beweging trok Sieds het molenaartje aan het eind van het luitouw vast om de strop van de zak. Hij gaf een rukje aan het touw ten teken dat Kees Piebes boven de steenzolder het luiwerk kon bedienen. Snel verdwenen de zakken op deze manier achter de klapperende luiken. Samen met de molenaar beklommen we de diep uitgesleten trap naar de eerste zolder. Daar stond in een hoek een oude paktafel, bedekt met een dikke laag stof en meel. “Hier vulde molenaar Koning vroeger zakjes met gort. Kijk, daar ligt nog een stapel”. In windstille perioden woog hij ze af en ging er dan mee de boer op. Veel winkeltjes en boeren uit de omtrek waren een vaste klant van hem. We klommen hoger en kwamen op de witbestoven maalzolder. Kees Piebes stond boven bij de voorraadkaar en de schuddebak. Sieds had zijn plaats ingenomen bij de meelgoot en regelde daar de toevoer en de afstand tussen de stenen. De beid oude molenaars waren goed op elkaar ingesteld. De stenen gingen zingend rond en na enige tijd . . . . Klos, klos, klos . . . Er klonken drie harde tikken van Kees Piebes’ klomp op de steenzolder. “Het graan is er door”, zei Sieds en meteen haakte hij de volle zak af om die van een volgende klant weer aan te slaan. Het was immers alleen maar loongemaal en iedere klant diende zijn eigen graan in gemalen toestand weer terug te ontvangen.
De wind nam in kracht toe. “Het is pellersweer, Kees!” riep Sieds door het trapgat van de steenzolder. “Best, vangen maar. Dan zet ik de pelrondsels in het werk.” Sieds ging naar de stelling, greep het vangketting en liet rustig het stevi
g malende wiekenkruis tot stilstand komen. Wij mochten even boven in de molen kijken. We beklommen haastig nauwe trappetjes die leidden naar dat geheimzinnige vertrek van de oude wiekendrager. Bij het spoorwiel was Kees Piebes bezig met de rondsels van de pelspillen in het werk te zetten. Aan weerskanten van het spoorwiel bevond zich een wervelbalk die tussen twee legeringsbalken heen en weer kon worden geschoven. In die wervelbalk was de tap van de spil gelagerd. We klommen hoger en arriveerden op de kapzolder. Het rook er naar vet. De kammen zaten allemaal in de bijenwas. Hoog in de kap bevond zich het bovenwiel met daarom heen, nauwsluitend, de uit wilgenblokken bestaande vang. Het paste er allemaal juist in. Aan het pen- en halseind van de ijzeren as lag een dik blok reuzel voor de smering. Toen we bij de oude molenaars terug waren, werd de vang weer opgehaald en kon het pellen beginnen. De pelstenen bevonden zich tussen twee zolders in. Alleen een voorraadkaartje op de maanstukken verried, dat de stenen daar in het verborgene hun werk verrichten. De twee cirkelvormige maanstukken maakten deel uit van de vloer. In het midden was een rond gat om de dikke houten steenspil door te laten, die met zijn klauwijzer op de rijn (molenijzer) van de pelstenen rustte. Boven een der maanstukken stak de kuipschuif uit. De molenaar trok die omhoog en een hoeveelheid gerst kon ontsnappen. Suizend verliet de gepelde gerst de steen. Toen het suizen ophield en de steen dus leeg was, drukte hij de schuif weer omlaag. Hij liep naar het kaartje en trok dáárvan de schuif open waardoor het suizen opnieuw begon. De gerstkorrels vielen op de steen en werden door de middelpuntvliedende kracht naar de buitenkant gedreven, waar ze tussen de behakte steen en het geperforeerde pelblik van de kuip van hun pel werden ontdaan. We genoten van de bedrijvigheid.
Ondanks de moeilijke tijd bleven de oude Sieds en Kees Piebes in hart en nieren molenaar. Maar tenslotte ging het niet meer. In 1943 werd de in slechte staat verkerende molen onttakeld en drie jaar later gingen de Groninger molenmakers Roemeling en Hassing over tot sloop van het resterende achtkant. En zo bleef ook van deze molen, eveneens als zo veel andere, alleen de herinnering en een vergeelde foto over.”
Mooi dat Jan de Beer zijn beleving aan het bezoek op de molen heeft vastgelegd. Waarschijnlijk heeft hij de molen in 1933 bezocht want er zijn foto’s van dat moment gemaakt. Zo kunnen we ons een voorstelling maken van die beeldbepalend object wat ooit in Minnertsga heeft gestaan.
Cornelis (Kees) Piebes van Rosendal is geboren op 19 februari 1871 in St. Jacobiparochie. Hij trouwde toen hij 52 jaar was met de 25-jarige Sietske Riedstra die geboren is op 9 december 1897 in Rijperkerk. Het echtpaar kreeg een kind met de naam Piebe (1923-2002). Cornelis overleed op 12 juni 1940 in Leeuwarden. Hij was in die tijd koopman in veevoer. Toen Sietske 100 jaar werd is er in de krant aandacht besteed aan de eeuweling. Zij vertelde dat zij was opgegroeid in een gezin van twaalf en stond er ineens alleen voor. Ze heeft enige tijd koeien gehouden en verbouwde gewassen op een klein stukje land. Ook werkte ze als huishoudster om in haar levensonderhoud te voorzien. Beide liggen begraven op de begraafplaats in St. Jacobiparochie.
Sieds Hogerhuis is geboren op 25 november 1872 in St. Jacobiparochie. Hij trouwde op 23-jarige leeftijd met Trijntje Koets, geboren 4 januari 1873 in St. Annaparochie. Sieds is overleden op 19 mei 1962 en Trijntje op 3 augustus 1962.
Bronnen:
Leeuwarder courant
Fries molenboek | Anne Bokma (De Tille/Fryske Akademy 1980). ISBN 90 70010 92 5 (met schriftelijke toestemming van de Fryske Akademy zijn teksten uit dit boek overgenomen).
Goedenavond,
Hedenavond had ik een gesprek met mijn oudste broer Kees (Cornelis). Al pratende kwam het onderwerp op het verhaal op deze website over de molen De Hoop van Sint Jabik en molen De Welkomst. Onze ‘Hait’ die hier genoemd wordt als zoon van Cornelis Piebes en beppe Sietske van Rosendal heet niet Pieter, maar Piebe. Hait is op 15 november 2002 overleden en geboren op 30 september 1923.
Ook staat er een klein foutje bij de derde foto: Cornelis Pieber in plaats van Cornelis Piebes.
Wilt u zo vriendelijk zijn dit dit beide aan te passen?
Overigens twijfelen wij beide (we beschikken allen als nazaten helaas niet over foto’s van Pake Cornelis) of de datering 1933 van de foto’s wel klopt. Pake Cornelis zou daarop 62 jaar oud moeten zijn, maar oogt veel jonger.