Pieter Steensma heeft herinneringen uit zijn jeugd, tijdens en na de WOII, aan het ‘digitale papier’ toe vertrouwd met de bedoeling deze te publiceren op de website Minnertsga vroeger. Pieter heeft zijn jeugd doorgebracht in Minnertsga en woont nu in Westerhaar-Vriezenveensewijk en is een zoon van Lolle Steensma en Geesje Bos. Voorafgaand aan Pieter zijn herinneringen had hij mij al meerdere berichten gestuurd met foto’s en zijn aantekeningen er bij. Ook die krijgen nog een plaats op deze website. Maar in de aanloop naar 4 en 5 mei lijkt het mij passend om eerst zijn jeugdherinneringen over de WOII hier te plaatsen. Hierna het derde deel van Pieter zijn herinneringen.

 Kinderen vragen eten - Bron: http://www.Verzetsmuseum.org


Kinderen vragen eten – Bron: http://www.Verzetsmuseum.org

Alles werd schaars schreef ik al eerder. Dat merkten we in 1944 des te sterker. Toch hebben wij nooit echt honger gehad zoals in het westen van het land. Niet voor niets wordt de winter van 1944 nog altijd de hongerwinter genoemd. We merkten dat ook omdat veel kinderen uit de grote steden in het westen naar Friesland werden gebracht om aan te sterken en ook omdat mensen uit die streken op de één of andere manier naar Friesland kwamen om te proberen voedsel te kopen of te ruilen. Ze werden zo goed mogelijk geholpen en natuurlijk, zoals het zo vaak gaat, waren er ook mensen die zich hierdoor probeerden te verrijken door hoge prijzen te vragen of door ruilen aan kostbare sieraden te komen. De “zwarthandelaars”. De meesten echter hielpen waar ze konden. Zo herinner ik me dat er op een dag mensen kwamen uit Voorburg. Ze kwamen op een oude bakfiets, dwars door Zuid- en Noord-Holland, over de Afsluitdijk, wonder boven wonder langs de Duitse wachtposten en uiteindelijk kwamen ze in Minnertsga terecht. Een echtpaar met een jongen van een jaar of 14 of 15. Hoe precies weet ik niet maar de jongen kwam bij ons terecht. Kreeg een paar nachten een slaapplekje op zolder en at bij ons. Overdag gingen ze langs boeren en gardeniers om eten te pakken te krijgen. Na een maaltijd weet ik nog dat de jongen met zijn vingers elk aardappelkruimeltje oppikte van het tafelkleed tot mijn moeder zei: “Toe jo, neem nog maar wat er zijn nog aardappels”. Hij antwoordde: “Maar dit kan niet weg”. Moeder zei: “Maar de vogeltjes moeten ook wat, neem nog maar een paar aardappels”. Hij vond het maar zo zo dat het tafelkleed buiten werd uitgeschud. Als je dan ziet en in de krant leest wat er tegenwoordig aan eten wordt weggegooid dan denk je daar wel eens aan terug. Misschien dat ouderen die daar schande van spreken wat beter worden begrepen als men dit leest. Als we in onze jeugd van iemand eens een paar radijsjes of een worteltje kregen was dat een traktatie. We hadden in Friesland in de dorpen het geluk dat verschillende mensen een stukje grond hadden en iets konden verbouwen. De mensen uit Voorburg zijn met een flink beladen bakfiets, en vraag niet hoe, nog thuisgekomen ook en hadden voor een poosje te eten.

En dan verder wat ons in Friesland betreft: honger leden we niet maar iets extra’s was er ook niet. Koffie en thee en alles wat uit andere landen moest komen was er al lang niet meer.

Nou ja, koffie- en thee surrogaat. Het woord surrogaat heb ik al jaren niet meer gehoord. Het betekent: vervangingsmiddel. Soms probeerde je dat zelf te maken. Voor koffie bijvoorbeeld ging je grof gemalen tarwekorrels op de kachel roosteren en daarvan koffie zetten. Het was geen succes. Je kon ook proberen gedroogde en gemalen cichoreiwortel te roosteren. Als je dat nog te pakken kon krijgen want er waren meer mensen die dat probeerden. Dat smaakte nog enigszins naar koffie.

Cichoreiwortelen

Cichoreiwortelen

En dan thee, wat er niet allemaal voor thee doorging. Nu schiet me te binnen (even tussendoor).  In de laatste maanden van de oorlog of de eerst maanden na de oorlog hadden we in Minnertsga evacués uit Zeeland. Daar waren zeedijken gebombardeerd en grote stukken stonden onder water. Er stond een huis leeg en dat werd toegewezen aan een vrij groot gezin. Eén van hun jongens was niet helemaal zoals anderen.  Het was een mooie dag  De mensen hoorden bij de kerk en werden ook zoveel mogelijk door de diaconie geholpen. Zo kwamen nu en dan een paar meisjes de vrouw des huizes helpen. In het zonnetje zaten die meisjes thee te drinken. Thee gezet met regenwater want ieder had een regenput bij het huis. De reinwettersbak zei men dan. Buurman kwam naar buiten, “Soa fammen, smakket de thee?” “Ja hoor, lekker”. Buurman: “Dat wol ik wol leauwe hwant Kobus hat krekt yn’e bak pisse”.

Verder met onze traktaties. Chocola was er dus ook niet. Ja ook een soort surrogaat. Melba een soort pepermuntvormig, bruinachtig  tabletje waarop je hete melk kon gieten. Heel in de verte smaakte dat iets naar chocola. Melk konden wij nog wel krijgen. Je ging met een emmertje naar de boer en kon dan vaak wel een paar liter kopen. De meeste boeren leverden het vaak nog liever aan de bevolking dan aan de fabriek. Voor zo ver ze konden want niets aan de fabriek leveren kon ook niet. Dan liepen ze tegen de lamp. Thuis kwam de melk in de kelder en er werd gewacht tot de room kwam boven drijven. Die werd er afgeschept en geklopt tot slagroom. Een traktatie voor de zondag. Ook wel werd gewacht tot de room zuur werd en dan in een fles gedaan. Dan net zo lang schudden met de fles tot er een kluit boter ontstond. Had je roomboter: boerebûter.

Naarmate de oorlog vorderde werd het ook steeds moeilijker om aan melk te komen. Wie melk wilde moest 'de boer op'. Hier poseert een groepje Harlinger vrouwen bij een boerderij even buiten de stad.  Foto: Collectie mevr. G. de Jong

Naarmate de oorlog vorderde werd het ook steeds moeilijker om aan melk te komen. Wie melk wilde moest ‘de boer op’. Hier poseert een groepje Harlinger vrouwen bij een boerderij even buiten de stad.
Foto: Collectie mevr. G. de Jong, website Harlingen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Na de tarweoogst de eigenaar van het land vragen of je mocht arenzoeken (Fries: iersykje). Je moest er wel gauw bij zijn anders waren anderen je voor. Thuis op een primitieve manier de aren dorsen en malen (soms met een koffiemolen), het meel zeven, daarmee naar de bakker, die wilde daar dan wel een brood van bakken. Had je zondags echt witbrood. Het brood dat je op de bon kon krijgen zag er niet uit. Wij noemden het niet voor niets strontbôle. Als ik het goed heb was het gebakken van erwtenmeel of zoiets. Moeder bakte van het tarwemeel wel eens een cake. Maar er was geen suiker. Dan kookte je een stuk suikerbiet. Dat water werd zoet en dat gebruikte je dan om het deeg te maken.

Dan de tabak. Zo goed als er nu mensen zijn die niet van het roken kunnen afkomen waren er toen mensen die móésten roken (of, wat er in die tijd ook veel gebeurde: pruimen). Dus zelf tabaksplanten verbouwen. Je had twee soorten:  een plant met brede bladeren, donkergroen en een plant met smallere bladeren, lichter groen. Wat heb ik een tabaksbladeren gekerfd. Met een mesje een kerf maken in de hoofdnerf van het tabaksblad zodat daar een touwtje doorkon waaraan de bladeren opgehangen konden worden om te drogen. De droge bladeren werden dan: verkruimeld of heel fijn of minder fijn gesneden. Wat zijn er een manieren bedacht, uitgevonden, om de tabak heel fijn te snijden zodat het een beetje op shag leek. Wie geen geduld had scheurde het blad in kleine stukjes.

Sigarettenvloei?  Geen nood: een psalmboekje. Dat was mooi fijn papier. Dat leek wel wat op sigarettenvloei. Zo zijn er heel wat psalmen in rook opgegaan.

Wordt vervolgd.

Pieter Steensma (januari 2014)

Kijk ook op: Harlingen tijdens de Tweede Wereldoorlog